Bommel database – een taalhulpmiddel

Bommel-database | een taaltool

Richard Eichenberger

Stilling

Richard Eichenberger

Positie

 

Uit: Onze Taal,  2005

Verrijker van het Nederlands – Schrijver en tekenaar Marten Toonder

Frank van Hartingsveld en Hans Matla

Eind vorig jaar kozen de lezers van Onze Taal de invloedrijkste taalgebruiker. Op de derde plaats (na de Statenvertalers, en Van Kooten en De Bie) eindigde Marten Toonder, eminent schrijver en tekenaar van verhalen over Tom Poes en heer Bommel. Wat betekent taal voor hem?

Op het eerste gezicht lijkt het misschien een beetje vreemd dat een maker van stripverhalen bij een verkiezing van de invloedrijkste taalgebruiker in de bovenste regionen eindigt. Zo iemand werkt toch vooral met beeld, en hooguit voor een klein deel met het woord? In het geval van Marten Toonder zijn zulke bedenkingen helemaal niet op hun plaats. Van meet af aan is Toonder geprezen om zijn bijzondere taalgebruik in de verhalen over heer Bommel en Tom Poes. Dankzij zijn ironie, de manier waarop hij clichés nieuw leven inblaast en vooral ook dankzij de vele woorden en uitdrukkingen waarmee hij het Nederlands heeft verrijkt, geldt hij als een groot schrijver. Al in 1954 werd hij benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en in 1992 ontving hij de oudste Nederlandse literaire onderscheiding: de Tollensprijs.

Verhalenverteller

Marten Toonder (2 mei 1912) is een geboren verhalenverteller. Vanaf zijn jeugd onderhield hij zijn jongere broertje Jan Gerhard dagelijks met verzonnen verhalen. Zijn vader, die kapitein was op de grote vaart, nam weleens Amerikaanse stripverhalen mee. Daardoor maakte Toonder kennis met een nieuwe manier van vertellen: in beeld en in woord. Na een paar maanden te hebben doorgebracht op de Rotterdamsche Teekenacademie ontwikkelde hij zich tot tekenaar van stripverhalen en cartoons. Na jaren van illustreren en stripverhaaltjes maken voor tijdschriften en dagbladen begon hij in 1941 aan zijn belangrijkste reeks: Tom Poes’. Van meet af aan oogstte hij hier veel succes mee. Omdat hij ook nog veel ander tekenwerk had, besloot hij om medewerkers aan te trekken; dat leidde al spoedig tot een bloeiende onderneming: de Marten Toonder Studio’s. Het bedrijf diende tijdens de Tweede Wereldoorlog ook als dekmantel van illegale activiteiten. De studio’s werden al snel een kweekplaats voor nieuw tekenen schrijftalent. Tientallen stripverhalen werden bedacht en vervaardigd onder zijn bezielende leiding. In 1965 besloot Toonder te stoppen met het zakelijke aspect en vestigde hij zich in Ierland, waar hij zich kon wijden aan wat hij het liefst deed: de belevenissen optekenen van heer Bommel en Tom Poes.

Het woord gevoel

Tot 1986 verschenen er in totaal niet minder dan 177 verhalen over Tom Poes en heer Bommel, in tientallen tijdschriften en kranten in binnenen buitenland, en al spoedig ook in boekvorm. Zijn verhalen werden in meer dan dertig talen vertaald, zelfs in het Latijn. Vooral in zijn fantasierijke Bommel-vertellingen heeft Toonder een unieke wereld tot stand gebracht met een groot aantal stereotiepe figuren die hem de gelegenheid geven om op een bijzondere wijze zijn ideeën uit

te dragen over thema’s als leven, dood, religie, machtsmisbruik, onderworpenheid, natuur, tijd, magie, liefde en opofferingsbereidheid. De bewoners van Rommeldam, het stadje waar de verhalen zich meestal afspelen, zijn gaandeweg vertrouwde personages geworden, en dat geldt ook voor hun taal. Wie kent niet zegswijzen als verzin een list, parbleu amice, superzaken, de politie volgt bereids een spoor, met uw welnemen, mallerd!, naar de verturving en breinbaas? En dan zijn er nog de archaïsche woorden en zinnen, die een sprookjesachtige sfeer oproepen die komisch contrasteert met de alledaagsheid van de personages. En niet te vergeten de vele nieuwe woorden die Toonder heeft bedacht en die een vaste plaats in het spraakgebruik hebben gekregen: denkraam, dorknoper, grofstoffelijk, ipsen, minkukel, oude schicht, vleeslichaam, enzovoort.

In 1995 werd Toonder het erelidmaatschap van het Genootschap Onze Taal toegekend, wegens “zijn creatieve taalgebruik en zijn grote bijdragen aan de verrijking van het Nederlands”. In zijn dankwoord stond Toonder stil bij de rol die taal speelt in zijn werk. Hij benadrukte het belang dat hij hecht aan het gebruik van “het woord als gevoel”:

Woorden ontstaan eigenlijk, tenminste voor mij, uit het innerlijk; een woord dat van buiten is, dat is een rationeel woord, een bedacht woord. Bedachte woorden vertrouw ik absoluut niet, die misleiden. Het zijn woorden van politici en van zakenlieden en al die mensen die ik wel hoogacht, maar meer als groep dan als individu.

Oeroude symbolen

In een binnenkort te verschijnen boek over de denkwereld van Marten Toonder, De Tao van Toonder, gebaseerd op vijftig jaar vraaggesprekken, gaat Toonder wat dieper in op de gevoelswaarde van taal:

De magie van het woord en de kracht van het beeld zijn samen met de emoties van klanken de oudste vormen van magie. De kleur van woorden, het gevoel d a t daarachter zit, d a t vind ik mooi. De zeggingskracht van beelden vind je terug in de oeroude symbolen. Woorden en beelden roepen gevoelens op en kunnen drijfveren worden.

Echte kunst berust op magie. Het zijn beelden, die meer dan een plaatje zijn. Woorden die meer dan zinnen zijn.

Echte kunst is daarom niet ongevaarlijk. Je weet soms niet wat je oproept.

Woorden mogen dan gevoelens oproepen, uiteindelijk vormen ze niet de oorsprong, volgens Toonder. Aan de basis liggen impulsen, visies, gevoelens en woorden zijn alleen maar middelen om daar uitdrukking aan te geven:

Er zijn mensen, geleerden, die beweren dat je niet kan denken zonder woorden. Dat is absoluut onwaar. Je denkt zonder woorden. Je denkt met impulsen, visies, dingen die je ziet, die je voelt. En je probeert daar woorden aan te geven. Hoe meer fantasie je hebt, hoe meer woorden je daaraan kan toekennen. Maar elk woord dat je vindt is toeval. Of misschien de uitkomst van dichterlijke aanleg. Soms zijn klanken genoeg: au-klank voor pijn, oeklank voor zoet, (ij-klank voor iets wat koud is. Daarvoor heb je geen woorden nodig. Dat zijn vertalingen van impulsen die je krijgt. Intuïtie is reageren op impulsen. Die impuls is dus cruciaal voor wat men denken noemt. Dat mentale denken heb je nodig om vorm te geven aan de impuls. Niet iedereen is daar even gemakkelijk toe in staat. Taal is een hulpmiddel om je gevoel te uiten.

Aan de hand van een jeugdherinnering vertelt Toonder hoe het vinden van woorden bij hem soms in z’n werk gaat:

In een stad ben ik geboren. Toen ik een jaar of zeven was, woonden we in een nieuwbouwwijk. In de omgeving was daar nog vrij veel natuur. Voor het eerst van mijn leven zag ik allemaal groen. Op een dag liep ik de straat uit en plotseling stond ik midden in de weilanden. Dat waren weidse weilanden, reikend tot de gezichtseinder. De wind streek over het gras en schaduwen van wolken gleden over het land. Dat weet ik nog heel goed. Daar stond ik toen ademloos naar te kijken, omdat ik besefte dat er iets heel groots aan de hand was. Ik liep daar een tijd doorheen. Het gras was ongeveer zo hoog als mijn hals, want ik was nog een klein ventje. Toen kwam ik in een streek met vreemde grote bladeren, een soort hoefblad. Daar hing toen een heel sterke geur. Die geur noemde ik toen ‘groen’. Dat heb ik gebruikt in een verhaal. “Het ruikt groen.”

Toonder heeft behalve zulke beeldende taal ook altijd beeld, letterlijk, ingezet om een verhaal te vertellen:

Ik heb het voorrecht gehad om te tekenen wat ik schreef en om te schrijven wat ik tekende. De tekening was een deel van de vertelling, evenals het geschreven verhaal. Beide een aparte entiteit, maar elkander aanvullend voor het verhaal. Beide zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Dat vond ik een heldere vertelwijze. Maar dat is persoonlijk, hoor. Meestal is men of goed in het één, of goed in het andere. Ik vond beide erg interessant.

Dat het één niet ten koste van het ander ging, blijkt uit Toonders reputatie als schrijver én als invloedrijke taalgebruiker. #